Bloggend bouwen (voor Suburban scenario’s)

Bloggend Bouwen: Nederland na haar digitalisering
Door Geert Lovink

Opgedragen aan Bob the Builder en het spel “Design a House with mr. Bentley”

Voorwoord
Dit essay is geschreven in opdracht van Citythoughts, een architectuur en projectbureau in Amsterdam. Het verscheen in een publicatie genaamd Suburban Scenario’s. Op 24 februari 2006 werd hierover een middag gehouden in Club 11, het voormalige postkantoor naast het Amsterdamse Centraal Station. Dit is de niet ingekorte online versie. Bastiaan Gribling had een aantal experts uit de kunsten uitgenodigd om te reageren op de stelling dat de Nederlandse randstad, het metropoliaanse gebied tussen Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag in de komende tien jaar dichtslibt en een grote, bebouwde agglomoratie wordt. (1) Wat Nederland als dichtsbevolkte land ter wereld kenmerkt is niet het model van de megacity, maar een verzameling van kleine en middelgrote steden die, welomgrensd, vlak naast elkaar liggen maar toch nog een zichtbare afstand van elkaar hebben. Deze archipel is verbonden via een dicht netwerk van waterwegen, treinverbindingen, snelwegen en niet te vergeten: telecominfrastructuur. De nog resterende kunstmatige leegte wordt ook wel het Groene Hart genoemd en gaat als ‘cultuurlandschap’ terug tot de vroege middeleeuwen. We zouden kunnen stellen dat een tot nu toe groot deel van de stedebouwkundige inspanningen in Nederland erop waren gericht een klare lijn te trekken tussen de oprukkende buitenwijken, kantoren en industrieterreinen en de lappendeken van diepgroene, soppige weilanden. Toch bleek de verdichting niet op te houden. Een fatale slag kan het afbouwen van de EU landbouwsubsidies worden. Als binnenkort alle kleine boerenbedrijven verdwenen zijn, wie is er dan nog om agrarische landschap in stand te houden?

Wat Bastiaan Gribling vroeg ons te aan te geven hoe het “actuele proces van metropoolvorming zich verhoudt tot hedendaagse culturele ontwikkelingen. Wat is de rol van kunst en cultuur op het podium van de Hollandse Metropool in wording?” Het lag voor de hand dat ik een bijdrage schreef vanuit Internetperspectief, toevallig of niet, precies in de periode dat aangekondigd werd dat Nederland het hoogste ADSL-broadband gebruik ter wereld heeft. Mijn stelling is dat Internet nu al intensief gebruikt wordt in de planning van de woonsfeer, alleen wordt dat nog onvoldoende erkent—en benut—door de Nederlandse architecten en stedebouwkundigen die computernetwerken nog teveel zien als technisch gereedschap en promotie en niet als een volwaardig medium, een integrale omgeving waar we allang in leven.

Het uitgangspunt hier is de radicale democratisering van het architectuurgereedschap door de combinatie van computer, software en glasvezelnetwerk. De toenemende rol van Internet in het Nederlands dagelijks leven lijkt grotendeels aan stedenbouwkundigen en architectuurtheoretici voorbijgegaan. In dit toekomstscenario wordt uitgegaan van een versnelde opheffing van het planologische apparaat met al haar rituelen, door een bevolking die geen behoefte meer heeft aan ‘inspraak’. E-governance wordt op den duur ingehaald door AutoCAD4all. Het ‘bloggend bouwen’ is niet gebaseerd op de kunstmatige schaarste die de Nederlandse elite eeuwen aan haar onderdanen heeft opgelegd. In het Internettijdperk hebben do-it-yourself bouwers recht op eigen bouwgrond van minimaal 1000 vierkante meter. Het sprookje dat er in Nederland geen bouwgrond zou zijn, of dat die onbetaalbaar zou zijn, wordt niet langer geaccepteerd. Buitenwijken uit dit decennium zullen de laatste projecten zijn waarin de individualisering van de samenleving louter binnenskamers wordt uitgeleefd. Eindelijk kunnen we afscheid nemen van 19de-eeuwse rijtjeshuizen en de gesloten bouwblokken. En als het in Nederland niet mag, dan elders. Bezien we de relatie tussen stedenbouw en computernetwerken, dan zijn er volop uitdagingen en mogelijkheden te herkennen. Toch worden Internet en mobiele telefoons in de debatten over ruimtelijke ordening vaak over het hoofd gezien. Voor de toonaangevende partijen is de computer vaak niet meer dan een simulatiespelletje, een gecombineerde teken- en rekenmachine, en het computerwerk delegeer je toch vaak aan je assistenten. De mentaliteit van deze ‘overgangsgeneratie’ (met het ene been in de oude en de andere in de nieuwe media) staat in dit essay centraal.

De globale markt van architectuur en stedenbouwconcepten wordt vooralsnog gedomineerd door de babyboom generatie. Chronologisch bekeken stonden zij aan de wieg van de computer, maar toch hebben zij een kritische en sceptische afstand weten te behouden. Intellectueel gezien bleef de computer en haar netwerken op de achtergrond, en werd gezien als een werktuig zonder eigen stem. Zowel marxisme, poststructuralisme als de deconstructivistische stromingen hebben de digitalisering van de samenleving—inclusief het eigen vakgebied—niet met open armen ontvangen. We hoeven hier alleen maar Heidegger en Virilio te noemen. Het modernisme à la Bauhaus had nog iets kunnen betekenen, maar die stroming had haar intellectuele krediet reeds lang geleden verspeeld. Het verschijnsel Koolhaas kwam in zekere zin te laat, en de invloed van Spuybroek, Oosterhuis, Lynn en anderen blijft tot op heden beperkt, al neemt het recentelijk gestaag toe. Terecht of niet, de virtuele architectuur wordt maar al te vaak als kunst(je) afgedaan. Andersom kunnen we ook stellen dat architectuur als vertoog vrijwel geen substantiële bijdrage aan de nieuwe media theorievorming heeft geleverd. De reden hiervan is simpel: de computer wordt nog steeds algemeen beschouwd als een black box en niet zoals door McLuhan als een omgeving met ‘eigenzinnige’ kenmerken. Terwijl aan esthetiek en design veel aandacht wordt besteed, blijft in Nederland de pragmatiek beperkt tot de vorm. Het geloof in de eigen eeuwenoude traditie is dusdanig dat de computer, hoe machtig ook, een verschijnsel blijft dat weinig kritische reflectie oproept.

Tegenover de opvatting van Internet als werktuig, staat de visie op Internet als een ‘intensiveringsmachine’. Het Net versnelt alle maatschappelijke processen die we om ons heen waarnemen. Deze procesversneller maakt geen keuze tussen metropoolvorming en het behoud van het Nederlandsch Landschap. Internet faciliteert zowel het drukke stadsleven als het gezapige leven van de telewerker, woonachtig op het visueel correcte platteland. Het onderzoek van de sociologe Saskia Sassen (2) toont aan dat dichte informatienetwerken eind jaren tachtig niet het einde van de binnensteden inluidden. Juist het tegenovergestelde geschiedde. Aan de andere kant weet ook iedereen dat het telewerk, van buitenwijk tot buitenland, verder toeneemt en een grote toekomst voor zich heeft, zeker als de videoconferentie gedemocratiseerd wordt en een alternatief gaat worden voor het bezoeken van conferenties en vergaderingen. De keuze die hier geschetst wordt (metropool of beschermd landschap) is dus wellicht niet de juiste.

Rem Koolhaas is al jaren een ijkpunt in de discussie. In 2002 maakte de toenmalige architectstudent Lorne Haycock een Internetsite over “digitale architectuur en urbanisme.” In een bijbehorend essay passeert de welbekende kritiek op Koolhaas de revue dat hij wel een diagnose stelt maar geen antwoord formuleert. “The current position of society is described by Koolhaas as frantic, fast moving and, as a, generally, more accelerated way of life. Koolhaas embraces this freneticism and seeks to glorify it in his architecture.” Volgens Haycock is Koolhaas “guilty of almost creating a technological metaphor for the time rather than prescribing a solution. Where he offers a symbolic gesture of the time rather than an appreciation of the potential within this new technology.” In deze analyse worden de nieuwe media enkel als instrumenten gezien in een kritiekloze strategie die enkel het kapitalisme wil verheerlijken. Dit is een kritiek op de computer die zelfs door de meest radicale activisten al sedert begin jaren negentig terzijde is geschoven.

Haycock beschrijft de komst van de computer in de beroepspraktijk als volgt: “Computer modelling techniques allow architects to email special details direct to manufacturers for production. The introduction of computer technology into nearly every aspect of the construction industry has lead to the demise of the drawing board and given designers a uniform tool, in that of the computer.” Wat we nu hebben is een “tangible architectural testing zone, where, we as architects can conduct architectural experiments indefinitely, until we formulate an appropriate, well tested solution. As architecture tries to synthesize contemporary culture to understand it, we can now decode our new social, economic, and technological advancements, as we are obliged to, in the relative safety of ‘virtual space’.” Terwijl in de hedendaagse Internettheorie juist de wisselwerking tussen netwerk en samenleving centraal staat, ziet Haycock juist het geïsoleerde ‘zandbak’ karakter van virtuele ruimte als haar meest unieke eigenschap.

Een van de redenen dat Internet theorie en architectuur zo moeizaam met elkaar in contact komen is terug te voeren tot de verschillende interpretaties van het begrip ‘virtuele ruimte’. Architecten die AutoCAD, ArchiCAD, 3D Studio Max etc. gebruiken, geloven dat cyberspace echt bestaat; ze zien het immers dag in dag uit voor zich op hun scherm. Het punt is alleen dat vanuit Internetperspectief deze glitter 3D een dode ruimte is die alleen voor PR doeleinden in elkaar gesleuteld wordt. Deze ‘eye candy’ leidt een offline bestaan en is niet interactief, er zijn geen links naar andere documenten. De blitse tekeningen zijn conceptuele droompaleizen zonder gebruikers: mooie plaatjes om klanten mee te imponeren, maar meer ook niet. (3) De twee werelden die ik hier schets ‘schuiven’ als plateaus langs elkaar heen. Midden jaren negentig, toen alles nog nieuw was op Internetgebied, vonden er een aantal internationale conferenties plaats waar Internet en architectuur de gelegenheid kregen langs elkaar heen te praten, zoals de Stadt am Netz conferentie in München en Luxemburg, 1996 (4). Daarna viel het stil.

Lars Spuybroek schrijft in de inleiding van zijn boek NOX: Machining Architecture (2004) dat hij de computer als een “steering device” ziet, die draait om richting en flexibiliteit. “The architecture of continuous variation is not one of ‘free form’ but of articulation and structure.” (5) Zelfs een grote computerfan als Spuybroek neemt de architectuur als discipline in bescherming tegen de vrijheid die de computer in zich bergt. Architectuur mag niet overrompeld worden door de techniek. De vrije vormen die eindeloos kunnen worden gegenereerd dienen te worden ingeperkt. Voor Spuybroek is de periode van dromen gelukkig voorbij. “Disembodied dreams of an architecture floating in cyberspace—those years are over.” De NOX-agenda is er een van een nieuwe strengheid. “An architecture of complex, topological geometry can be persued only through rigorous means, and though its main theory is of vagueness, its practice is of obsessive precision.” Het zou interessant zijn om te weten met wie of wat Spuybroek hier een polemiek voert. Ik vermoed dat het niet collega-architecten zijn, maar de ‘lange staart van geniale amateurs’ die met hun wilde geklik in de (virtuele) ruimte grensvervagende werken scheppen en die zich niet positioneren binnen het architectuurvertoog.

Het is onvermijdelijk in deze context iets over De Digitale Stad in Amsterdam te zeggen (www.dds.nl). Voor hen die deze episode gemist hebben: de Digitale Stad was een vroeg Internetinitiatief dat door Marleen Stikker vanuit de Balie in samenwerking met een aantal xs4all hackers werd opgezet. Gebruikers konden een gratis emailadres plus website krijgen. Het systeem ging als proef in januari 1994 online en werd een enorm succes. Op het hoogtepunt deden zeker 50.000 mee. De Waag Society, gevestigd in de Waag aan de Amsterdamse Nieuwmarkt is een van de vele DDS-uitlopers. Ik ben zelf bij de oprichting betrokken geweest en heb tot aan de dood van DDS over het wel en wee van dit project gepubliceerd. De keuze voor de stadsmetafoor was een bewuste geweest en drukte de wens uit dat het toen erg technische en jongensachtige, Westerse Internet eenzelfde compacte diversiteit zou krijgen als globaal knooppunt Amsterdam.

De Digitale Stad draaide vijf jaar lang redelijk goed, ondanks financiële problemen, totdat een verlate aanval van dotcom-gekte een eind maakte aan deze bonte verzameling van virtuele gemeenschappen en individuele online projecten. Een van de verrassende aspecten van DDS was de manier waarop lokale informatie en debat en internationaal gebruik dwars door elkaar heen liepen. Met het verdwijnen van DDS viel ook de discussie stil over stedelijkheid en Internet. Lokale internetinitiatieven vandaag de dag houden zich bezig met wireless netwerken in buurten. Een site als www.amsterdam.nl wordt exclusief gerund door een gemeente-instantie, een trend die we ook internationaal waarnemen (zie bijv. www.berlin.de). De meeste lokale Internetsystemen uit de jaren negentig zijn echter in slaap gevallen. Beleidsregelingen zoals de ‘digitale trapveldjes’ zijn opgekomen en weer vergaan, en dat dreigt ook nu weer te gebeuren rond de ‘creative industries’ hype. Zulk kortstondig beleid ondersteunt een paar projecten maar resulteert niet in duurzame initiatieven. Een trend die alleen maar verder is toegenomen is het schrijven in de eigen taal. Het idee dat het Nederlands zou verdwijnen en iedereen alleen nog maar in het Engels zou communiceren, is niet bewaarheid. De doorbraak van de blogs rond 2004, heeft een enorme verbreding tot gevolg gehad van het Nederlandse (of liever: Nederlandstalige) Internet.

Architectuur en stedenbouw bevinden zich nog steeds in een twintigste-eeuwse vertoogruimte die gekarakteriseerd wordt door een gesloten celebrity-systeem met een strenge peer-assessment controle aan de poort. Het interne mediasysteem waar binnen de ware Meesters (veelal mannen) zich manifesteren, bestaat uit prijsvragen, presentaties op scholen en instituten, tentoonstellingen met catalogi, en in afnemende mate uit tijdschriften waarin critici over het werk van architecten schrijven. Het is opvallend dat sedert de tien à vijftien jaar dat het publieke Internet bestaat er zich geen toonaangevende lijst, newsgroup, website, portal of blog heeft ontwikkeld waar de discussie over hedendaagse globale architectuur en stedenbouw wordt gevoerd. Dit terwijl er toch genoeg te bespreken valt, en er ook genoeg debat is. Het is bepaald niet zo dat deze ‘scene’ ten onder is gegaan aan een verlammende consensus. Integendeel. Toch blijft het verbazingwekkend dat een zo rijke traditie, zeker in Nederland, zich dusdanig afzondert van innovatieve communicatiemiddelen en zich zo conservatief afzijdig opstelt. ArchiNed, het Nederlandse Internetportaal vormt wellicht een bevestiging op deze regel. Deze informatieve portal heeft echter niet meer dan een journalistieke pretentie. Een duurzaam intellectueel debat zal sowieso een internationaal karakter moeten hebben en in het Engels moeten plaatsvinden. Zelfs het (tweetalige) tijdschrift Archis, wiens hoofdredacteur Ole Bouwman goed op de hoogte was van Internetontwikkelingen, slaagde er niet in een duurzaam forum voor discussie op te zetten. De sterke kant van het Nederlandse architectuurvertoog, namelijk haar krachtige zelfreflectie, is tegelijkertijd ook haar zwakte. Terwijl architectuur in Nederland de belangrijkste intellectuele discipline vormt met een internationale uitstraling, heeft dit hoge niveau geen Internetequivalent gevonden. Dit is trouwens een algemeen probleem dat niet enkel voor Nederland geldt, maar dat argument mag niet als excuus dienen. Zoals zo vaak bevestigt de Google zoekopdracht de trend. Als we Internet en architectuur intypen komen we telkens bij ‘netwerkarchitectuur’ terecht. Dat is ook een interessant, weliswaar technisch onderwerp, maar niet wat we zoeken.

Toegegeven, de zaken liggen aan de Internet-zijde ook niet optimaal. Dit niet meer zo prille medium is na zijn eerste recessie van 2001-2002 in een postspeculatieve fase terechtgekomen. Dit betekende onder andere dat begrippen als cyberspace en virtuele ruimte voorgoed in prullenbak belandden. Terwijl de architectuur zich meer en meer in de virtualiteit waande, werd de Internetcultuur steeds ‘reëler’. Het feit dat het virtualiteit-realiteit begrippenpaar van Deleuze een hype werd, is de problematiek ook niet ten goede gekomen. De culturele curiositeit verschoof van de speculatieve jaren negentig, toen alles mogelijk leek (het virtuele), naar de koude, cynische werkelijkheid van na de elfde september 2001 die wordt gedomineerd door fenomenen als reality TV. Dat alles op de computer kan worden gesimuleerd weten we onderhand wel. Veel spectaculairder dan het virtueel onmogelijke is de botsing met werkelijkheid, die wordt vastgelegd en geïnterpreteerd door een veelheid van media producers. De virtuele 3D werelden zoals computerspelletjes zijn ontsloten voor gebruikers. Inmiddels dendert de Internet-trein verder en neemt onder het codewoord Web 2.0 een nieuwe gedaante aan met z’n blogs, RRS-feeds, wikis, podcasting en attention economy.

“Computers make the impossible aspects of architecture possible,” aldus Ken Sakamura. Wat deze uitspraak zo mooi aangeeft is het dienende aspect van de computer, die er voor de architectuur is, en niet andersom. De computer faciliteert een metamorfose van de beroepspraktijk, het bouwen, maar die wordt zelf niet wezenlijk door dit proces aangepast. Het ontwerpproces wordt vergemakkelijkt, het aanmaken van bestek wordt geautomatiseerd etc., maar verder dan dat gaat het niet. Wat computers als netwerk voor invloed gaan uitoefenen, blijft onbesproken, en dat geldt zelfs voor ‘virtuele’ theoretici zoals Greg Lynn, Brian Masumi of Markus Novak.

Qua bandbreedte staan we aan de vooravond van een spectaculaire derde ronde. Na de eenvoudige modems van de jaren negentig en de ADSL en kabelmodems van vandaag de dag, worden binnenkort huishoudens direct worden aangesloten op het glasvezelnetwerk. Telecom onderzoeker James Encks voorspelde onlangs een grote omwenteling in de komende jaren waarbij de grote winnaars de gebruikers zullen zijn, en de grote verliezers de partijen die hardnekkig vasthouden aan oude waarheden. Nederland staat nu globaal gezien op een derde plaats wat betreft ADSL/kabelmodem-dichtheid, achter Zuid-Korea en Hong Kong.

De vraag wat computernetwerken en telecommunicatie voor impact hebben op de ‘ruimtelijke ordening’ hoeft niet alleen letterlijk te worden genomen. Integendeel, de infrastructurele kijk zegt vaak weinig over de aard en omvang van het gebruik. Wat de afgelopen decennia centraal is komen te staan zijn ‘gebruikersculturen’. Het hebben van een verbinding zegt weinig. Ook de beschikbare snelheid is geen indicatie van een online cultuur. Netwerken beginnen pas een substantieel effect te krijgen wanneer er een kritische massa aan ‘virtuele gemeenschappen’ (Rheingold) is ontstaan. Wat telt is de dichtheid van de sociale links. Het meten van de tijd die men online besteedt, of de gigabytes die worden gedownload, zegt weinig over de kwaliteit van de interactie. Het kunnen immers ook Hollywood films zijn; daar is niets op tegen maar op die manier is er geen andersoortige mediacultuur ontstaan. Als het Internet louter een verlengstuk van krant, film, radio en TV zou zijn, is er niets nieuws onder de zon en hoeven we het er ook verder niet over te hebben. Hergebruik van oude content die nog eens online wordt opgewarmd is een goede indicatie voor de integratie van Internet in de maatschappij, maar bijzonder innovatief is het niet.

Telecom onderzoeker James Encks voorspelde onlangs een grote omwenteling in de komende jaren waarbij de grote winnaars de gebruikers zullen zijn, en de grote verliezers de partijen die hardnekkig vasthouden aan oude waarheden. Denkend aan het potentieel dat in de ‘netwerksamenleving’ braak ligt, is het verstandig de bestaande disciplines te laten voor wat ze zijn. Vanuit de Internetoptiek heeft het niet zoveel zin te blijven bedelen om de aandacht van de grote architecten en drukbezette politici. En dat geldt al helemaal voor bestaande massamedia zoals radio, TV en kranten die in Internet alleen maar een concurrentie zien (en terecht). Nu het kleineren en negeren als strategieën hebben gefaald, en Het Net als massamedium zijn bestaansrecht heeft bewezen, doet het er verder niet toe of de culturele elite in Nederland dit medium negeert dan wel omarmt. Dit maakt het mogelijk om de vraag hoe Internet en stedenbouw met elkaar samenhangen opnieuw te stellen. Natuurlijk kan er online inspraak worden gedaan, campagnes worden gehouden tegen de (nog) verdere uitbreiding van Schiphol en kan de bevolking virtueel worden klaargestoomd voor een volgende IJburg. Maar er is meer mogelijk. Waar naar mijn idee een groot potentieel ligt is het zelf ontwerpen van een huis of appartement (autoCAD for all), de verdere ontwikkeling van nieuwe (bouw)materialen en het beheersbaar maken van de kosten.

Gecompliceerde bouwelementen kunnen ergens op de wereld worden gemaakt, in een container gestopt en ergens in het Nederlandse polderlandschap worden ontvouwd. Zonder zo ver te gaan dat iedereen z’n eigen aannemer moet worden, kunnen we stellen dat bewoners de architect als gewichtige tussenpersoon zullen overslaan en voortaan direct naar de lokale overheden gaan om hun ontwerp te laten testen op bouwkundige voorschriften, brandveiligheid etc. Natuurlijk kunnen huizen op deze manier ook elders gebouwd worden, Het idee dat Nederlanders hun “4-wheel drive bij het eigen steigertje” (Willem van Toorn) enkel en alleen in dit dure, volle, koude en drassige land willen bouwen, lijkt me achterhaald. Het is nu al goed mogelijk om met bouwpakketten op afstand elders op de wereld een huis te bouwen, zonder daar zelf bij aanwezig te zijn. Banaliteit zonder grenzen. De genetwerkte Nederlander klikt gewoon op een andere bestemming als hij of zij van de Van Toorns niet langer in Nederland mag bouwen wat hij of zij wil. Dan maar in Turkije of ergens in Afrika. Wat ik hier beschrijf zijn geen toekomstscenario’s maar ontwikkelingen die al langer gaande zijn. Het gaat nu alleen niet meer om dat tweede huisje in Frankrijk. Laat die gezapige regio maar aan de naoorlogse generatie over. De wereld is groot genoeg. De kerosineprijs is the limit. De democratisering die in de jaren zestig opgeëist werd, wordt nu met technische middelen realiteit. Dit gaat veel verder dan ‘inspraak’ en ‘participatie’ voor zogenaamde ‘bewoners’. De voortschrijdende individualisering, gecombineerd met een geprivatiseerde sociale woningbouw, zal er voor zorgen dat visuele eenheidsworst van de rijtjeshuizen onder druk komt te staan. Wie ooit dacht dat de finale van de twintigste eeuw de strijd van Spuybroek versus de modernistische woningbouwcorporaties zou gaan worden heeft het goed mis. Voordat men het weet zal de NOX-software moeiteloos ingepast zijn in lifestyle van de massa’s.

De Amsterdamse “architect zonder titel” Job Goedhart, een kraker van de Weijers-generatie, ziet zichzelf in eerste instantie als bouwer-beschouwer. Na jaren gewerkt te hebben als timmerman en meubelbouwer, gespecialiseerd in keukens en bloemenstallen, werd hij eind jaren negentig digitaal ontwerper van constructies die zijn gemaakt van standaard bouwelementen. (6) “Fysiek ingedaald naar de meditatieve kwaliteit van het handwerk, mentaal opgestegen naar een conceptueel, virtueel plan,” zoals hij het noemt. Job beschrijft zijn werkwijze als volgt. Het bouwwerk dat in de computer ontstaat is uit alle denkbare fysieke gezichtspunten te bekijken, het kan op diverse manieren worden uitgestuurd: als lijst van onderdelen, als technische tekening, als visualisatie (als lijntekening of als kleur/materiaal rendering), of als walkthrough (animatie). Vervolgens wordt het resultaat in pdf formaat naar opdrachtgever en aannemer gemaild, waarmee beoordeling en prijsvorming op de rails worden gezet. Hierna volgt meestal een presentatie in de vorm van geprinte tekeningen en monsters van materialen voordat de aanbesteding en fysieke realisatie op gang komen. Job: “Wat ik zelf doe zou ik geen assemblage noemen, het is toch echt het maken van een ontwerp. Hoewel ik veelvuldig gebruik maak van reeds bestaande elementen bestaat het grootste deel van een model uit nieuw materiaal.”

Op Google vergelijkt Job “design your own house” met “sex” (219.000.000 hits). “Evenals in het domein van de sexualiteit heeft zich in de bouw een verplaatsing voorgedaan van een fysiek, materieel vlak naar een virtueel plan.” Goedhart constateert dat nu al heel veel gebouwd wordt op de computer. “Als je tijd en/of geld genoeg hebt zijn de mogelijkheden bijna onbegrensd. Een gebouw als het ING House (de kruimeldief) aan de Amsterdamse Zuidas is misschien niet eens meer op te vatten als een gebouw maar meer als een industrieel ontwerp. Het zou dan ook eigenlijk een verspilling van ontwerp-inspanning genoemd kunnen worden om dit product als eenmalig product te zien. Logischer zou het zijn om dit hightech onderkomen op industriële schaal te produceren en te verkopen. Dat je dan in Shanghai een paar kruimeldieven tegenkomt, zul je op de koop toe moeten nemen. Of je dat een goede zaak vindt is een kwestie van smaak, en misschien ook van moraal als je dat industriële product een milieu score zou toekennen.”

Ook Goedhart beschouwt software als gereedschap. “Evolutionair gezien datgene wat de mens zijn huidige status verleent. De ontwikkeling van het gereedschap (machinerie, industrie) heeft de mens gebracht waar zij nu is aangekomen. De vraag is nu: welk materiaal wordt er met software bewerkt? Louter ‘placeholders’, representanten van materiaal worden door onze software gemanipuleerd om later via een tekening en een stukslijst op de bouwplaats te materialiseren. De software stelt ons tegelijk in staat om middels gelikte (multimediale) presentaties het ontwerp te vermarkten. Binnenkort wordt er een ultieme 3D printer in stelling gebracht: een soort omgekeerde laser scanner die een datawolk laat materialiseren, geheel in de vormen en kleuren die door de ontwerper aan de computer zijn ontlokt, en dan zal de revolutie een feit zijn.” De printer waar Job Goedhart wordt al jaren in de auto-industrie gebruikt. De revolutie zit hem erin dat individuele telewerkers als Goedhart zo’n printer straks op het bureau hebben staan.

De democratisering van het computergestuurde ontwerp lokt de morele vraag op of alles wat ontwerpen kan worden, ook gebouwd mag worden. Job Goedhart: “Je zal per geval moeten bekijken of een ontwerp al dan niet gerealiseerd mag worden, dat is toch altijd de praktijk geweest? Of het nu de Schoonheidscommissie, het Bouwbesluit, de EPN, de milieu-effect rapportage, de inspraakprocedure of het bestemmingsplan is, overal zijn remmen aangebracht op het beeldend vermogen van ontwerpend Nederland.” Schuilt achter deze vraag misschien een roep naar sterkere regulering, vraagt hij zich af. “Zijn de huidige regels te vaag? Beheersen zij niet het gehele spectrum? Hebben we iets over het hoofd gezien? Of is het juist een verkapte aanklacht tegen de overregulering van gebouwd Nederland?”

Volgens Job Goedhart gaat de kwestie terug tot het verschil tussen de ‘designer’ en ‘engineer’, de twee tegenpolen van de architectuur. “De designer is op vorm, kleur en expressie gefocust, waar de engineer zich vooral om de techniek en de procedure bekommert. De vlotte, communicatieve, creatieve ‘designer’ staat hier met zijn kleurdoos tegenover de archetypische techneut, de nerd ‘engineer’ met zijn AutoCAD programma. Als ze goed samenwerken kunnen beide typen veel van elkaar leren.” Of het 1,2,3 tot een synthese komt valt te betwijfelen. Veel zal afhalen van een integrale, interdisciplinaire aanpak in het onderwijs. Het curriculum zou moeten bijgesteld in nauw overleg met het beroepsveld. Zal dat betekenen dat het beschermde beroep ‘architect’ op de helling gaat? In elk geval levert de komende ontwerprevolutie genoeg stof voor de cultuurpessimisten, die zich over de wansmaak van de interculturele online massa’s kunnen gaan opwinden.

De conclusie van dit verhaal is niet dat iedereen kunstenaar wordt en dat de wereld na de online verspeiding der bouwkennis leefbaarder—laat staan mooier—gaat worden. Het is niet ieders ambitie een eigen huis te bouwen, of te bezitten. Architectuur heeft, als voornaam beroep van voorheen, haar claim verloren te weten wat goed is voor de mensen. Dat burgers de muis in eigen handen nemen en zelf aan het tekenen slaan, hoeft niemand te verbazen. De stedebouwkundige ruines die de twintigste eeuw heeft achtergelaten zeggen genoeg over het morele failliet van de architectuur. Het preciese opmeten van dit drama is een taak voor historici. Desalniettemin bestaan er vandaag de dag een lawine aan interessante ontwerppraktijken en-stijlen. We zitten midden in een revolutie van nieuwe bouwmaterialen. Het beroepenveld zit bepaald niet stil. Toch is ‘architectuur’ vaak niet meer dan een ruimteschip dat in een verwoeste landschap a la Bilbao en Berlijn landt. ‘Achitectuur’ verschijnt, net als alle andere maatschappelijke fenomen, onder het gesternte van het mediaspectakel. Het is in de schaduw van de stagnerende massamedia dat het doe-het-zelf bouwen op Internet gestalte krijgt. Dat ‘middle men’ uit de begroting geschapt worden, geschiedt overal; en dat het architectengilde op deze tendens op een reactionair-conservatieve manier zal reageren, ligt evenzeer voor de hand.

Tegenover de Reactie poneren we de vraag hoe innovatieve, subversieve en eigenzinnige architectonische principes in software kunnen worden gegoten. Hoe kan de onvoorspelbare vorm een kansrijke optie worden? Het moge duidelijk zijn dat de ‘variaties binnen de standaard’ nochtans teleurstellend klein zijn. Technologie resulteert niet automatisch in “wild wonen” (Weeber) (7). Daar is een geavanceerde en gedifferentieerde gebruikerscultuur voor nodig. De smaak van de gemiddelde Internetter is wanstaltig. De villa met zwembad, garage plus aanlegplaats voor de boot vormt het vertrekpunt in menig ontwerp. Toch is dat al een hele vooruitgang vergeleken met de kartonnen kippenhokken waar men nu in gestopt wordt en waar het–al te Nederlandse– conglomeraat van banken, pensioenfondsen, aannemers, corporaties en makelaars 300.000 euro of meer voor durven vragen. Bij het breken van dit machtcomplex kan de architectenstand de kant van de Internetgebruikers kiezen. Of staan ze toch, net als in het verleden, aan de kant van de gevestigde opdrachtgevers? Waar het om gaat is het neerzetten van een aanstekelijke varieteit aan ‘best practice’ voorbeelden. Het menu met stijlen kan oneindig lang worden. Lang leve de bouwkundige vrijheid. Er kan dan een ‘bandwagon effect’ onstaan zodat ‘het rapaille’ innovatieve ontwerpen gaat kopieren. Gebeurt dit niet dan zal de roep van de elite om regels wederom zegevieren.

Noten:

(1) De andere schrijvers en sprekers op deze mini-conferentie waren Nai directeur Aaron Betsky, landschapsarchitect Wouter Reh, kunsthistoricus Jeroen Boomgaard, schrijver Dirk van Weelden, de Vlaamse fotografietheoreticus Steven Jacobs en de kunstenaar Hans van Houwelingen.
(2) Zie o.a. Saskia Sassen (1990). The Global City, New York, London, Tokyo. Princeton University Press: Princeton.
(3) Een mooi voorbeeld van de ouderwetse top-down kijk op Internet door architecten is te vinden op de Duitse site http://www.internet-fuer-architekten.de/. Behandeld worden onderwerpen zo “marketing met behulp van digitale media” en de vraag: “website of brochure?”.
(4) Stefan Iglhaut, Florian Rötzer, Armin Medosch (Hrg.) (1996). Stadt am Netz: Ansichten von Telepolis. Bollmann Verlag: Mannheim.
(5) Lars Spuybroek (2004). NOX: Machining Architecture. Thames & Hudson: London, p.4.
(6) Thans werkt Job Goedhart voor zijn grootste opdrachtgever, Tom Postma design. Zie ook http://www.destandbouwer.nl/
(7) Zie http://www.architectenwerk.nl/wiwo/index/achtergrond.htm.